Werkgevers en werknemers (VNO-NCW en FNV, CNV) voeren gezamenlijk een pilotproject uit dat de haalbaarheid bestudeert van het opzetten van een systeem voor registratie van de potentiële blootstelling bij het werken met nanomaterialen. Om de vraag naar de haalbaarheid goed te kunnen beantwoorden, moeten er tal van details worden uitgezocht, en nagegaan worden of er ‘op de werkplek’ voldoende kennis en bereidheid is om het werken met nanomaterialen systematisch te registreren. De pilot wordt uitgevoerd in 2014-2015 door een tweetal onderzoeksbureaus, IVAM UvA en Bureau KLB. Bedrijven kunnen zich nog aansluiten bij de pilot.
Van nanoverven tot nanomedicijnen
Het gebruik van synthetische nanomaterialen in preparaten en producten groeit minder snel als voorspeld werd. In de verfindustrie zijn er momenteel een aantal fabrikanten die ‘nanoverven’ op de markt brengen, in de cosmeticabranche komt men artikelen tegen waarin nanomaterialen zijn verwerkt, en ook bijvoorbeeld in inkten, in rubber, in sommige textiel, in plastics en andere materialen kan men synthetische nanomaterialen aantreffen. Ook aan medicijnen wordt veel nanotechnologisch onderzoek gedaan en er komen gaandeweg ‘nanomedicijnen’ beschikbaar.
Herkenbaarheid van nano
Op de herkenbaarheid van die producten, een belangrijke eis van maatschappelijke groepen, is veel aan te merken. Als het cosmetica of bestrijdingsmiddelen betreft, moet er op de verpakking vermeld worden dat er nanomaterialen in het product zijn verwerkt, door achter de betreffende component tussen haakjes [nano] te vermelden. Voor de meeste andere producten is die wettelijke verplichting er niet, daardoor is het voor de gebruiker doorgaans moeilijk na te gaan of er in het product nanomaterialen zijn verwerkt. Kennis omtrent het al of niet vrijkomen van nanodeeltjes bij de fabricage of bij het gebruik van producten is van belang om na te kunnen gaan of hier risico’s aan verbonden zijn. Hier liggen bij nanomaterialen nu juist de problemen.
De risico’s van nano
Het is nog altijd lastig om eenduidig te beoordelen of er bij blootstelling aan nanomaterialen ook echt sprake is van risico’s. Ook is het niet gemakkelijk om de mate waarin dit dan het geval zou kunnen zijn vast te stellen. Nanodeeltjes gedragen zich nu eenmaal anders dan de vele stoffen waaraan we van oudsher worden blootgesteld, waardoor ze niet goed passen in de modellen die wij voor de risicobeoordeling hebben ontwikkeld. Daarnaast is het ‘giftigheidsgedrag’ van de nanodeeltjes anders dan van chemische stoffen. De verwachting is dat het nog wel enige jaren zal duren voordat we het giftigheidsgedrag voldoende begrijpen om de potentiële risico’s eenduidig vast te kunnen stellen. Vooralsnog zijn er overigens geen werknemers geïdentificeerd met gezondheidsaandoeningen die kunnen worden teruggevoerd op de blootstelling aan nanomaterialen. Effecten die voorspeld worden bij de inademing van synthetische nanomaterialen, zijn onder meer ontstekingsreacties en vooral hart- en vaatziekten.
Voorzorgsbeleid
Er zijn ten aanzien van de risico’s van nanomaterialen dus nog altijd sprake van veel onzekerheden, wat het advies van de SER uit 2009 om een voorzorgsbenadering toe te passen nog altijd actueel maakt. De SER formuleerde destijds een aantal bouwstenen waarmee invulling gegeven kan worden aan het voorzorgsbeleid (zie tabel 1). Als uitgangspunt hanteerde zij hierbij een minimalisering van de blootstelling.
Tabel 1: Selectie van bouwstenen voor een voorzorgsbenadering (SER, 2009)
|
Het voorkomen van de blootstelling bij het gebruik van synthetische nanomaterialen is inmiddels staand beleid geworden. De registratie van nanomaterialen in producten is voor cosmetica en biociden inmiddels een wettelijke verplichting, voor de overige preparaten en producten vindt in Europa een forse discussie plaats. Frankrijk, België en Denemarken (FR2014, BE2014, DK2014) lopen hierin voorop met nationale (nanomaterialen)registratieverplichtingen, in de rest van Europa is de discussie hierover nog gaande. Nederland heeft, samen met een tiental andere Europese lidstaten, ingezet op een Europese registratieverplichting.
Blootstellingsregistratie
Het gebrek aan gezondheidskundige grenswaarden voor nanomaterialen is, op advies van de SER, voorlopig opgelost met de introductie van nanoreferentiewaarden (NRVs) (SER 2012, van Broekhuizen et al 2012). De Gezondheidsraad (GR) adviseerde in 2012 over een blootstellingsregistratiesysteem voor het werken met nanomaterialen en het ontwikkelen van een early warning systeem (GR2012). Zij stelt dat het doel van blootstellingsregistratie is om verbanden te kunnen leggen tussen blootstelling en gezondheidseffecten, of deze te weerleggen. Om een dergelijk verband te kunnen leggen moet de (potentiële) blootstelling worden vastgelegd en het type nanodeeltjes worden gekarakteriseerd. De GR suggereert dat het bij synthetische nanomaterialen gaat om onoplosbare en slecht afbreekbare deeltjes. Bij uitgeharde, vaste nanoproducten (verwerkt in artikelen) zullen er geen vrije nanomaterialen vrijkomen, maar bij slijtage en bewerkingen als boren en schuren, is dit niet uit te sluiten.
Blootstellingsregistratie, zo stelt de GR, is bedoeld voor alle bedrijven en instellingen waarvan duidelijk is dat de werknemers herhaaldelijk en op gezette tijden bloot kunnen staan aan nanodeeltjes. Incidenteel gebruik en ongevallen horen daar wat de GR betreft niet bij. De GR acht het voldoende dat de gegevens op bedrijfsniveau worden aangeleverd en worden geactualiseerd bij verandering van de werksituatie. Zij stelt expliciet dat registratie niet op het niveau van de individuele werknemer hoeft te worden uitgevoerd en veronderstelt daarbij dat in de personeelsdossiers goed wordt bijgehouden welke functies de individuele werknemer binnen het bedrijf heeft vervuld, zodat in voorkomende gevallen via personeelsdossiers kan worden nagegaan wie blootgesteld is (geweest) en dus wie mogelijk een risico heeft gelopen.
De pilot
Om het advies van de GR handen en voeten te geven, hebben werkgevers (VNO/NCW) en werknemers (FNV/CNV) gezamenlijk de pilot: Blootstellingsregistratie Werken met Nanomaterialen opgezet. Uitvoering vindt plaats in 2014-2015 door IVAM UvA en Bureau KLB. Er wordt samengewerkt met bedrijven: de verfproductie, rubber- en plasticsfabricage, autoschadeherstel, de bouw, metaalindustrie, gezondheidszorg en onderzoeksinstellingen. Een breed samengestelde klankbordgroep met deskundigen en experts uit de praktijk zorgt voor een kritische vinger aan de pols.
Het doel van de pilot is inzicht te krijgen in de haalbaarheid van een blootstellingsregistratie voor het werken met synthetische nanomaterialen en in de condities waaronder dit instrument succesvol kan worden ingezet. Het uitgangspunt is hierbij dat een blootstellingsregistratie voor bedrijven in de praktijk eenvoudig moet zijn uit te voeren, geen grote administratieve last met zich meebrengt, dat de te registreren gegevens eenduidig en begrijpelijk zijn en dat ze ook op eenvoudige wijze verkrijgbaar zijn.
Een eenvoudige en begrijpbare registratie
Voor een eenvoudige en begrijpbare registratie is het noodzakelijk dat hetgeen er geregistreerd wordt ondubbelzinnig is, dat alle gegevens voor de betrokkenen beschikbaar zijn en dat er geen overbodige zaken worden vastgelegd. In de pilot is het streven er daarom op gericht enkel de hoogst noodzakelijke zaken vast te leggen. Soms moeten daar wel lastige keuzes voor gemaakt worden.
Zo is het bijvoorbeeld de vraag wat er allemaal van de nanodeeltjes moet worden vastgelegd. Toch zeker niet al de gegevens die door deskundigen van belang worden geacht om de nanodeeltjes te karakteriseren? Dat zijn al gauw enige tientallen fysisch/chemische eigenschappen. Dat gaan we dus niet doen. Van de registrerende partij wordt dan ook enkel maar gevraagd om de naam van het synthetische nanomateriaal vast te leggen. Dat is soms al moeilijk genoeg.
Blootstellingsregistratie is altijd zinvol
Dan is het bijvoorbeeld ook de vraag of de potentiële blootstelling wordt vastgelegd, of dat enkel geregistreerd wordt als er daadwerkelijk (enige) blootstelling plaatsvindt. Men kan immers redeneren dat als er voldoende blootstellingsbeheersingsmaatregelen worden genomen een blootstellingsregistratie overbodig zou zijn. Critici reageren daar echter op dat de blootstelling in theorie misschien wel voorkomen wordt, maar dat de praktijk vaak weerbarstiger is, en dat er desondanks nog wel enige blootstelling plaatsvindt, waardoor een blootstellingsregistratie toch zinvol wordt geacht.
De vorming van nanodeeltjes
Een ander aspect vormen de nanodeeltjes in conventionele materialen en de nanodeeltjes die bij tal van processen en activiteiten gevormd worden. Sommige van de al van oudsher gebruikte grondstoffen blijken volgens de door de Europese Commissie voorgestelde definitie voor nanomaterialen ook ‘nanomaterialen’ te zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor een aantal additieven in verf en coatings, voor sommige vulstoffen en sommige kleurstoffen en pigmenten. Ook Carbon Black is zo’n voorbeeld. Anderszins zijn er veel conventionele poedervormige (grond)stoffen die weliswaar volgens de definitie geen nanomateriaal zijn, maar die wel een groot gehalte aan nanodeeltjes bevatten, die bij het gebruik wel vrijkomen en waaraan dus blootstelling kan plaatsvinden.
Nog ingewikkelder ligt het bij de op de werkplek gevormde nanodeeltjes: ‘process-generated nanoparticles’ (PGNP’s). Bij de mechanische bewerking van materialen komen nanodeeltjes vrij: bij schuren, boren, polijsten, slijpen, etc. Bij sommige verhittings- of verbrandingsprocessen, elektromotoren of andere hoge(re) energieprocessen kunnen in aanzienlijke mate nanodeeltjes gevormd worden, terwijl dat soms niet bekend is bij het veiligheidsmanagement en er dientengevolge ook geen maatregelen zijn genomen. De vraag is dan of dit soort PGNP’s niet ook moeten worden meegenomen?
Tevens speelt in dit geval de vraag hoe de concentratie PGNP’s zich verhoudt tot de concentratie synthetische nanodeeltjes in de werklucht. Als de eerste veel hoger zou zijn, heeft het dan wel zin om de synthetische nanodeeltjes zo nauwkeurig vast te leggen? De verschillende bronnen worden in figuur 1 schematische weergegeven.
Figuur 1. Voorbeeld van schematische opbouw van (mogelijke) nanodeeltjes in de werklucht