Senaat ziet toch niet de noodzaak van wetsvoorstel asbestverwijdering (update)
Het gevaar van asbest voor de volksgezondheid zorgde uiteindelijk niet voor voldoende politieke draagvlak voor het wetsvoorstel asbestverwijdering. De leden van de Eerste Kamer gingen dinsdag 28 mei hierover met staatssecretaris Van Veldhoven van Infrastructuur en Waterstaat in debat. De uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en kosten van het wetsvoorstel werden kritisch bekeken. Dinsdag 4 juni stemde de senaat niet in met het wetsvoorstel.
Het belangrijkste onderdeel van het wetsvoorstel ‘Verwijdering asbest en asbesthoudende producten’ is de eerste stap, een verbod op asbestdaken per 31 december 2024. Die maatregel vormde daarom de kern van het debat. Geschat wordt dat 80 miljoen vierkante meter aan dak voor 1 januari 2025 moet zijn vervangen. De meerderheid van de senaat achtte deze termijn te kort, ook nadat de staatssecretaris de termijn tot 2028 had verlengd.
De geschatte kosten van de oorspronkelijke saneringsopgave (120 miljoen vierkante meter) bedroegen 0,9 miljard euro. Een deel daarvan komt voor rekening van bedrijven en een deel voor rekening van particulieren. In het debat ging het vooral over de financiering van de vervanging van de daken bij particulieren. Een groot deel van de Kamer maakte zich zorgen of de minder draagkrachtigen wel voldoende geld zou hebben om op tijd te kunnen voldoen. De staatssecretaris kon de meerderheid van de Kamer niet voldoende overtuigen, ondanks de toezegging dat er een speciaal potje komt van 5 miljoen euro voor schrijnende gevallen komt, bovenop een reeds voorgesteld fonds voor ondersteuning door middel van subsidies.
Het wetsvoorstel
Het wetsvoorstel regelt een wettelijke grondslag voor het aanpakken van de resterende bronnen van asbestvezels. Hiervoor wordt het huidige artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer aangepast en wordt een nieuw artikel 9.2.2.1a ingevoegd. Met deze regeling kan op grond van een algemene maatregel van bestuur (AMvB) het voorhanden hebben van asbestproducten verboden worden.
Bron: Eerste Kamer